Waar zijn ooievaars te vinden


Vanuit de Nederlandse situatie zou je kunnen denken dat er nog maar weinig ooievaars zijn maar wereldwijd valt dat erg mee. De westelijke populatie is dan wel niet echt groot maar de oostelijke zeker wel. Er zijn nog altijd een 40 landen waar de ooievaar als broedvogel voorkomt. Van Finland, met 1 paar, maar dat is ook weer uniek te noemen want het is voor het eerst in de ons bekende geschiedenis dat daar sinds 2015 een broedgeval is. In Denemarken zitten nog 3 paren, In Zweden 30, in Zwitserland 220, in Duitsland 4500, Griekenland telt 2100, Portugal 7700, Spanje 33.000 en Turkije 6200. Gaan we dan oostelijk dan is de topper qua dichtheid Litouwen met 13.000 paren. Maar Polen blijft er vanuit oppervlakte toch uitspringen met 52.000 paar. Roemenie telt 5500, Hongarije 5300, Bulgarije 5000, Wit Rusland 10.000, Letland 11.000 en Oekraïne 30.000. Deze aantallen tonen aan dat de wereldpopulatie de laatste 10 jaar duidelijk is toegenomen, en in de zomermaanden kunnen er ruim een half miljoen ooievaars zijn! Dat afgezet tegen een kleine 3000 ooievaars in ons land, zijn wel mega aantallen. En ook als je ver in de tijd terug gaat zijn de cijfers indrukwekkend. In 1948 waren er bijvoorbeeld in Spanje 14.500 paren en nu is dat aantal dus meer dan verdubbeld. In Nederland zien we ook een zeer positief beeld, in 1950 waren er nog 83 broedparen en nu zijn er ruim 10 keer zoveel, want er zijn nu ruim 900 paren. Deze cijfers zijn allen gebaseerd op de laatste telling welke internationaal gehouden werd en dateert van 2005.

In Nederland waren toen ruim 500 broedparen.



Ooievaars in Nederland.

Over de aantallen ooievaars in vroegere eeuwen zijn geen precieze gegevens bekend maar wel valt uit oude boeken op te maken dat de stand bijzonder goed geweest moet zijn. Zo lezen we in de Katechismus der natuur van Martinet (1785) dat in de Betuwe " zulk eene groote menigte komt nestelen en broeien, dat in veele dorpen elk huis bijna éénen nest heeft". Toch werden er in de vroegere perioden ook meldingen genoteerd van een sterke achteruitgang van het aantal ooievaars, maar dit herstelde zich in de jaren daarna weer. (Martinet in 1769, van Lennip in 1859 en natuurlijk Haverschmidt vanaf begin 1900) In 1913 werd voor het eerst een landelijke telling gehouden toen Jan. P. Strijbos met zijn broer heel Nederland per fiets doorkruisten om alle gegevens te verzamelen en er bleken toen nog 500 bewoonde nesten te zijn. In de jaren twintig nam de achteruitgang een dusdanige vorm aan, dat Haverschmidt een census opzette om te onderzoeken hoeveel nesten Nederland nog rijk was. In 1930 waren er nog ruim 200 bewoonde nesten. Vanaf die periode werd de ooievaarsstand door Haverschmidt goed in kaart gebracht, daarbij geholpen door vaste medewerkers in ons land. Zo heeft met name (fûgeltsje) Bosch de situatie in Friesland goed op de kaart gezet. In 1939 leek het weer iets beter te gaan met 316 paar in Nederland (en 58 in Friesland) maar in 1950 was dit aantal gedaald tot 83 respectievelijk 12. In 1972 werden er nog 16 paren geteld en verdween ook het laatste broedpaar uit Friesland (Luxwoude).
De oorzaken voor deze sterke achteruitgang moeten vooral gezocht worden in de grootschalige ruilverkaveling die in het midden van deze eeuw het uiterlijk van het platteland sterk veranderde en daarmee verdwenen vele geschikte leefgebieden van de ooievaar. Vooral de sterke ontwatering van de eertijds vochtige graslanden en moeras en veengebieden heeft grote schade toegebracht. De sterke intensivering van de landbouw na de oorlog en het op grote schaal toepassen van bestrijdingsmiddelen alsmede de vele hoogspanningslijnen en gebruik van insecticiden in de trek en overwinteringsgebieden versterkten de negatieve ontwikkelingen, zodat de neerwaartse spiraal niet te keren leek.

Gelukkig is in 1969 op initiatief van de Vogelbescherming Nederland een herintroductieprogramma van start gegaan om de ooievaars voor Nederland te behouden. De eerste decennia lag de nadruk van dit herintroductieprogramma op de opbouw van de ooievaarspopulatie door middel van het fokken van ooievaars in het ooievaarsdorp "Het Liesveld". In de tweede decennia lag de nadruk op het uitzetten van de vogels middels de zogenaamde buitenstations die verspreid over het land werden opgezet. In de derde decennia is langzamerhand het aantal ooievaars uit het diepe dal gekropen en zijn er in Nederland weer meer dan 1000 ooievaars. Er is nog wel eens schamper over gedaan maar de pioniers van het ooievaarsproject hebben hun gelijk gehaald. Wat begon als hobby groeide uit tot een zeer geslaagd project en daarmee is de ooievaar op het nippertje behouden gebleven voor Nederland. Dit nu is wel het grootste compliment voor al die vrijwilligers die zich de afgelopen dertig jaar zo sterk hebben gemaakt voor onze ooievaars. We hebben de ooievaar terug! Er zijn nu ruim 900 broedparen in Nederland. Een deel daarvan zit nog sterk geconcentreerd rond de voormalige ooievaarsstations, voorbeelden daarvan zijn bv rond De Schiphorst en in Akmarijp. Maar ook in Voorburg (Den Haag) zit een redelijk grote groep. Dit heeft vooral te maken met het voedselaanbod, want hoewel onnodig (vanuit beleidsvisie STORK) wordt er nog stevig bijgevoerd. Landelijk zien we echter ook een nadrukkelijke stijging op zeer veel andere locaties. Dat betreft veelal, die gebieden, waar vroeger ook veel ooievaars voorkwamen. Blijkbaar zijn die gebieden ook 75 jaar later nog steeds meer geschikt als biotoop voor de ooievaar. In midden Nederland zijn dat vooral de riviergebieden. In Friesland zie je dat bijvoorbeeld in en rond Tietjerk (park Vijverburg) maar vooral Beetsterzwaag is zo’n gebied. Daar waren de ooievaars 52 jaar echt verdwenen en in 1997 vestigde zich daar weer een paar, op een nestplek welke al die 52 jaar in stand was gehouden. Het jaar daarop kwam paar 2 en nu 15 jaar later zitten er een 30 broedparen. En wonderlijk genoeg zitten daar bijna alle paren gewoon in de boom, in/op een zelf gemaakt en gekozen nest.






Terug naar boven